top of page
Foto van schrijverFrans Tonnaer

Bestaanszekerheid in een beschaafde samenleving en artikel 20 Grondwet

Artikel 20 Grondwet: “De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid.”


In de aanloop naar de Kamerverkiezingen mag de bestaanszekerheid zich in de centrale aandacht van diverse partijprogramma’s verheugen. Omdat er uiteenlopende politieke opvattingen aan kunnen worden verbonden, leent het begrip zich voor gedifferentieerde invulling, al gaat het toch vooral om mensen aan de onderkant van de samenleving. Gelet op het grote belang van de garantie van bestaanszekerheid als politiek doel voor die groep, mag het verbazing wekken dat het pas onlangs de politieke arena heeft betreden. Het is een late correctie op het doorgeslagen neoliberale, regelgedreven overheidsbeleid, gericht op efficiënte uitvoering. Daarbij leek onlangs alle redelijkheid ten aanzien van de zwakkeren zoek.


De maatschappelijke urgentie van deze problematiek blijkt als we ons realiseren dat het aantal huishoudens dat volgens de VNG in een inkomenscrisis zit, de afgelopen jaren is verdubbeld tot bijna een miljoen. Bestonden in de vorige eeuw nog geen voedselbanken, inmiddels telt Nederland er ruim 170. Daar steekt de groei van de rijkdom van de brede middengroep, vooral als gevolg van de waardestijging van woningen (NRC 4/5 november 2023, E2/3) schril tegen af. Stond Nederland in 2000 nog op de zevende plaats in de ranglijst van rijkste landen ter wereld, in 2020 was ons land geklommen naar een vierde positie. Het aantal miljonairs is in Nederland, volgens CBS-gegevens, voor het zevende jaar op een rij gestegen naar 317.00 huishoudens in 2021 en nooit eerder telde Nederland zoveel miljardairs (Quote 500, 2023). De kloof tussen de armste en de rijkste mensen in ons land was nog nooit zo groot en groeit alleen maar. En dat moet in een beschaafde gemeenschap als de onze alle reden zijn voor serieus overheidsingrijpen.


De problematiek vereist wel een genuanceerde benadering. In mijn beschouwing uit 2021 [1] heb ik weliswaar de bestaanszekerheid als uitgangspunt gehanteerd, maar dat toch gezien als slechts één kant van de overheidszorg op dit punt. In den breedte betreft die zorg naast de bestaanszekerheid ook de bestaanskwaliteit. Beide dimensies van het menselijk bestaan zijn daarbij opgevat als de samenstellende, complementaire elementen van de levensomstandigheden in de meest ruime zin: de bestaanssituatie. Naarmate de bestaanszekerheid van mensen is veiliggesteld, is de aandacht meer gericht op de bestaanskwaliteit, zo is de achterliggende gedachte. In feite is het dát, waar het in actuele politieke discours over gaat: de kwaliteit van het leven. Immers is het ‘overleven’ in het huidige politieke discours niet echt aan de orde. Maar wel komen bepaalde bevolkingsgroepen in de buurt van een ‘ondergrens’ als bestaansminimum, waarbij niet meer van een behoorlijke levensstandaard gesproken kan worden en soms zelf de menswaardigheid van het bestaan ter discussie staat.


De onderstaande figuur biedt een algemeen denkmodel en daarmee een nuttig instrument voor de discussie daarover. Het gecombineerd niveau van bestaanszekerheid en bestaanskwaliteit kan als bestaansniveau worden aangemerkt. De rechtvaardigheid eist dat een bepaald bestaansniveau voor alle leden van de gemeenschap wordt gerealiseerd, zo is in mijn publicatie een van de uitgewerkte grondbeginselen van het recht. Een ander grondbeginsel houdt in dat alle leden van de gemeenschap naar vermogen bijdragen aan de realisering van dat bestaansniveau.


De resultante van de algemeen maatschappelijke aanspraak op zo’n niveau en de plicht om er naar vermogen aan bij te dragen, kan als ‘gemeenschappelijk bestaansniveau’ in materiële zin worden aangeduid. Dat niveau bestaat in de statelijke gemeenschap uit het evenwicht tussen enerzijds de rechtsaanspraken op dat niveau en aan de andere kant de rechtsplichten om daar naar vermogen aan bij te dragen. In formele zin gaat het om het niveau zoals dat door de overheid in wetten en uitvoeringsregelingen is vastgesteld.

En het op basis daarvan gerealiseerde gemeenschappelijke bestaansniveau, dient in een beschaafde gemeenschap ruim boven het niveau van een menswaardig bestaan te liggen: het vormt een indicatie van het beschavingspeil. Een zich ontwikkelende maatschappij kenmerkt zich door een opwaartse druk ten aanzien van de vaststelling en realisering van dat niveau. Daarbij verschuift het zwaartepunt van de bestaanszekerheid naar de bestaanskwaliteit.


Maar dan moet dat niveau ook werkelijk gemeenschappelijk zijn in die zin dat – als kern van het rechtvaardigheidsidee – alle burgers in de praktijk ook jegens de overheid rechten kunnen doen gelden op dat niveau, wat dat ook moge zijn. Dat betekent in de hier geschetste context op de eerste plaats een zodanige inkomenszekerheid dat ook volwaardig aan het maatschappelijk leven deelgenomen kan worden. Financiële bestaansonzekerheid kan leiden tot sociale isolatie, schulden en geldstress, verminderde gezondheid, mentale problemen en geringere schoolprestaties, maar ook hogere zorgkosten, afname van de sociale cohesie en verminderd vertrouwen in de overheid en andere publieke instellingen (Commissie sociaal minimum: Een zeker bestaan, juni 2023). Dat laatste duidt op een disbalanstussen bedoelde rechten en plichten. Verstoring van dat evenwicht kan op den duur een aanslag vormen op een duurzame maatschappelijke vrede.


Inkomenszekerheid is weliswaar een belangrijk aspect van het gemeenschappelijke bestaansniveau en daarmee van de bestaanszekerheid, maar beslist niet het enige. Wat te denken van lichamelijke en geestelijke gezondheid, persoonlijke veiligheid, sociale zekerheid en omgevingskwaliteit. Wat dat laatste betreft, hoeft de relatie van het klimaatcrisis met de bestaanszekerheid nauwelijks uitleg. Al deze aspecten hebben in meerdere of mindere mate te maken met zowel bestaanszekerheid als bestaanskwaliteit van mensen en eisen rechtens overheidsoptreden als die zekerheid in gevaar is of de vastgestelde kwaliteit niet waargemaakt wordt.


En in dat verband is ook de plichtenkant relevant. Die houdt zoals gezegd in, dat ieder naar vermogen bijdraagt aan de realisering van een bepaald welvaartspeil (bestaansniveau). Dat geldt in algemene zin voor alle (groepen van) burgers en dus ook voor vermogende burgers en organisaties die nog al te vaak via fiscale spitsvondigheden deze verplichting ontlopen en daarmee bijdragen aan de groeiende kloof tussen arm en rijk. We hebben het dan in de kern over een verdelingsvraagstuk dat te maken heeft met het voldoen aan rechtvaardigheidseisen. Een doorgaande ontwikkeling in die richting mag de overheid in een beschaafde samenleving niet onverschillig laten. Groeiende rijkdom waar de onderkant van de samenleving niet van profiteert, vergroot de urgentie van overheidsoptreden ter voorkoming van ernstige maatschappelijke onrust. En dat raakt aan het tweede deel van artikel 20 van onze Grondwet: de zorgplicht van de overheid voor spreiding van welvaart.




[1] Frans Tonnaer, Rechtvaardigheid in beeld. Een structuur voor rechtvaardig handelen: 92 stellingen, Iustitia Scripta, oktober 2021.

42 weergaven0 opmerkingen

Comments

Rated 0 out of 5 stars.
No ratings yet

Add a rating
bottom of page