Het belang van fundamentele rechten is bij de Russische inval in de Oekraïne wel heel duidelijk gebleken, evenals de dramatische gevolgen van het gemis aan een daadwerkelijke bescherming van die rechten. Het is echter een ernstige misverstand te denken dat de rechten en verplichtingen uit de internationale verdragen vooral gelden voor landen waar het, zoals in Rusland, met de rechtsstaat maar niet wil lukken.
Mensenrechten of fundamentele rechten, bevatten opdrachten voor alle statelijke gemeenschappen zowel mondiaal als in Europees verband. Ze betreffen essentiële elementen van de nationale rechtsstelsels zoals die in afzonderlijke staten en hun samenwerkingsverbanden zijn ontwikkeld en nog verder moeten worden ontwikkeld ter realisering van de rechtvaardigheidsidee.
Dat de bescherming van mensenrechten, ook in landen met een hoog ontwikkeld rechtsstelsel zoals Nederland urgent aan de orde kan zijn, is gebleken uit de Klimaatzaak, toen het gerechtshof van Den Haag in 2018 en later de Hoge Raad, op basis van de artikelen 2 (Recht op leven) en 8 (Recht op eerbiediging van privéleven) van het EVRM, een vordering toewees, waarbij de Nederlandse Staat verplicht werd de normen voor CO2-emissies aan te scherpen. In een geruchtmakende zaak uit 2021 (het zogenoemde ‘Kerstarrest’) bepaalde de Hoge Raad dat ruim 200.000 bezwaarschriften tegen een belastingaanslag gegrond waren, omdat de forfaitaire heffing strijdig was met artikel 1 van het 1e Protocol (Bescherming eigendom) in samenhang met artikel 14 (Discriminatieverbod) van het EVRM. En het ging bijvoorbeeld ook mis in een ‘kleine’ zaak, waar de Rotterdamse rechtbank in maart dit jaar constateerde dat de burgemeester van Gorinchem het recht op privéleven, als bedoeld in artikel 8 EVRM, van de bewoners van een pand waarin hennep werd gekweekt, bij de sluiting onvoldoende kenbaar in zijn afweging had betrokken.
De Venetië Commissie van de Raad van Europa constateerde in haar advies van oktober 2021 aan de Nederlandse regering, dat Nederland weliswaar in het algemeen een goed functionerende rechtsstaat was, maar dat er in de zogenoemde ‘Kindertoeslagenaffaire’ tekortkomingen in de bescherming van individuele rechten aan het licht waren gekomen die ernstig en systematisch werden genoemd.
Het mag duidelijk zijn dat het voor het bestuur in toenemende mate belangrijk is om doordrongen te zijn van de betekenis van de fundamentele rechten uit de internationale verdragen. Men moet ze zien als universele maatlat, geldend voor de besluitvorming in de dagelijkse praktijk op tal van maatschappelijke gebieden waar burgerbelangen spelen. Dat geldt ook voor het werk van de Nederlandse wetgevers en rechters. Van meerwaarde daarbij is de toetsing aan de fundamentele rechten die in onze Grondwet zijn opgenomen. Zo zijn enkele vrijheidsrechten niet alleen specifieker dan de overeenkomstige verdragsbepalingen, bijvoorbeeld wat betreft beperkingsgronden, maar bevat onze Grondwet ook meer specifieke rechten, zoals het recht op rechtsbijstand en het petitierecht. Omgekeerd kunnen de fundamentele rechten uit internationale verdragen en de toepasselijke jurisprudentie extra profiel geven aan de toetsing van dergelijke rechten uit onze Grondwet.
Het is daarom goed dat er – naar het zich thans laat aanzien – binnenkort eindelijk een rechterlijk toetsingsrecht komt van wetten aan de Nederlandse Grondwet. Toetsing door de Nederlandse rechter aan de fundamentele rechten in onze Grondwet zal het bewustzijn bij zowel bestuur, wetgever als rechter versterken van de grote betekenis van dergelijke rechten in de statelijke praktijk. Zoals hiervoor is gebleken, hoeft dat niet alleen bij ‘grote kwesties’ aan de orde te zijn. Is het te veel gezegd dat een verhoogd bewustzijn op dit punt een toeslagenaffaire had kunnen voorkomen?
Als er dan binnenkort toch voor gekozen wordt om de rechtsstatelijke uitzonderingstoestand van ons land op te heffen, verdient het aanbeveling de algemene rechterlijke toetsing niet te beperken tot de klassieke (vrijheids)rechten, maar zich ook te laten uitstrekken over de sociale grondrechten. Het idee is inmiddels achterhaald dat de vrijheidsrechten staatsonthouding vergen, terwijl de sociale grondrechten, zoals een schoon milieu, voldoende huisvesting of werkgelegenheid, staatsingrijpen eisen en zich daarom moeilijker voor rechterlijke beoordeling zouden lenen. Uit de Klimaatzaak is gebleken dat deze opvattingen aan het schuiven zijn. Bij de beide soorten grondrechten is de menselijke waardigheid, de bestaanszekerheid of de bestaanskwaliteit van eenieder aan de orde, met – in de nadagen van het neoliberalistische tijdperk – vrijwel steeds de noodzaak van actieve overheidsbemoeienis. De actuele opvatting in de internationale grondrechtenleer is immers dat de grondrechten een samenhangend en ondeelbaar geheel vormen waarbij ze, afhankelijk van de context van elk grondrecht in zijn toepassing, de Staat kunnen verplichten tot respecteren, beschermen of realiseren (to ‘respect, to protect or to fulfil’).
Maar bovenal is het bij de toepassing van de fundamentele rechten noodzakelijk dat deze rechten bij bestuur, wetgever en rechter bekend zijn. Alleen een goede bekendheid met deze rechten kan leiden tot de noodzakelijke verinnerlijking van de eisen die dergelijke rechten aan de overheidspraktijk stellen.
Rechtvaardigheid in beeld bevat een catalogus van de mensenrechtsbeginselen die aan de fundamentele rechten ten grondslag liggen. Deze beginselen worden, met verwijzing naar de toepasselijke verdragsbepalingen, ingedeeld en gespecificeerd aan de hand van een twaalftal bestaansaspecten op basis van de centrale begrippen van bestaanszekerheid en bestaanskwaliteit. Aldus wordt in 92 stellingen een structuur gepresenteerd voor rechtvaardig handelen die handvatten biedt voor rechterlijke toetsing.
De publicatie is op te vatten als niet minder dan een pleidooi voor de ontwikkeling van een seculiere religie rond de idee van rechtvaardigheid met fundamentele rechten als bakens van onze beschaving.
[1] Nederland scoorde de 6e plaats in de Rule of Law Index over 2021 (van 139 landen). [2] Urgenda, gerechtshof Den Haag, 9-10-2018 ECLI:NL:GHDA:2018:2591. [3] Hoge Raad 20-12-2019, ECLI:NL:HR:2019:2006. [4] Hoge Raad 24-12-2021, ECLI:NL:HR:2021:1963 (Vermogensrendementsheffing). [5] Rechtbank Rotterdam, 25-03-2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2326. [6] European Commission for Democracy Through Law (Venice Commission), Opinion on the Legal Protection of Citizens. Strasbourg, 18 oktober 2021, Opinie no. 1031/2021.
Comments