Nederland wil koploper zijn in het klimaatbeleid. In het coalitieakkoord Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst van 15 december jl. hebben partijen ambitieuze klimaatdoelstellingen geformuleerd. Op basis van het klimaatakkoord van Parijs waar 49% CO2 reductie is afgesproken, wordt het doel in de Klimaatwet voor 2030 zelfs aangescherpt tot ten minste 55% en zelfs gericht op 60%. De doelen voor de opvolgende jaren worden eveneens ambitieuzer. Ondanks alle goede voornemens zien we tot op heden dat de eerder gestelde doelen niet worden gehaald.
Het moet gezegd dat er wel extra maatregelen uit de kast worden gehaald en extra budget beschikbaar komt. Maar wie controleert of het nu wel lukt? Dat deze controle van de regering onvoldoende aan het parlement kan worden overgelaten, is in het recente verleden uit ervaringen in het klimaatdossier genoegzaam gebleken. Kan aan het parlement als medewetgever de controlerende rol wel worden overgelaten? Het is in de relatie tussen parlement en regering, ondanks de dualistische verhouding, via de coalitieakkoorden en partijdiscipline toch ook de bekende slager die zijn eigen vlees keurt. Dat is niet eens zo erg als het betreft het uitvoeren van louter beleidsafspraken. Het komt echter anders te liggen als er sprake is van rechtsbelangen: door het recht beschermde aanspraken van burgers op de resultaten van dat beleid zoals het geval is met de klimaatproblematiek.
Niet alleen is er een Klimaatwet waarin wetgever en bestuur zichzelf ‘beleidsplichten’ opleggen, maar we kunnen deze problematiek ook niet los zien van de aanspraken van burgers op een bepaalde mate van bestaanskwaliteit. Uit omvangrijk onderzoek van de IPPC is zelfs onomstotelijk gebleken dat industriële emissies de bestaanszekerheid van grote groepen van de bevolking in gevaar brengen. En dan zijn fundamentele rechten in het geding. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de burgers de derde staatsmacht te hulp roepen als de beide andere onvoldoende presteren.
In de Urgenda-zaak heeft de Hoge raad in december 2019 vastgesteld, dat de rechten betreffende bescherming van het leven en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer uit de internationale mensenrechtenverdragen, de Staat verplichten om ingrijpende maatregelen te treffen. In mei 2021 volgde de rechtbank van Den Haag hetzelfde spoor en constateerde het bestaan van zo’n verplichting, nu niet bij de Staat maar bij de Shell-groep.
Het belangrijkste in deze zaken is echter dat de rechter een ‘beleidskwestie’ erkent als object van rechtsbelangen, én de bescherming van deze belangen plaatst in het dwingende perspectief van de mensenrechten. Daarmee fungeren de rechten uit de internationale verdragen, bedoeld als bakens voor een mondiaal beschavingsoffensief, als toetsstenen voor in dit geval het Nederlandse klimaatbeleid. Het concrete Nederlandse beleid wordt daarbij geplaatst binnen de abstracte maatstaven van het internationale recht. Dit zorgt ervoor dat het klimaatbeleid van de overheid vatbaar wordt voor rechterlijke beoordeling en het leidt tot rechtens afdwingbare aanspraken van burgers tegenover diezelfde overheid.
In de genoemde acties verloopt die toetsing noodgedwongen via de band van de zorgvuldigheidsnorm van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek. Het zou beter zijn als de burgerlijke rechter een onbeperkte directe toetsing aan de fundamentele rechten kon verrichten, maar het is de vraag of die op zo’n directe toetsing is ingesteld en of dit gerecht daarvoor voldoende is toegerust.
Het verdient dan ook aanbeveling om, in het verlengde van de advies van de Venetië-commissie van de Raad van Europa naar aanleiding van de toeslagenaffaire, de instelling in Nederland van een Constitutioneel hof serieus in overweging te nemen. Zo’n Hof zou criteria kunnen ontwikkelen voor een dergelijke rechterlijke toetsing van het beleid aan fundamentele rechten, niet alleen opgenomen in de Grondwet, maar vooral in de internationale verdragen. Burgers en organisaties zouden tot zo’n gerecht toegang moet krijgen. Daarmee loopt ons land dan in het spoor van onze buurlanden die zo’n Hof wel kennen.
Meer over bestaanszekerheid en bestaanskwaliteit, rechtsbelangen, mensenrechten, rechterlijke toetsing en de rol daarbij van de overheid, in mijn: Rechtvaardigheid in beeld. Een structuur voor rechtvaardig handelen: 92 stellingen.
23 december 2021, Frans Tonnaer
Comments